Verhalen

Een wandeling in stilte

Ik liep in volkomen stilte. Het knerpen van de stenen onder mijn schoenen klonk onmogelijk hard in mijn oren. Zelfs de vogels lieten zich niet horen, alsof ze mijn stemming konden voelden. De rugzak die ik om had schuurde vervelend langs de onderkant van mijn rug, maar ik had niet de energie om de banden te verstellen zodat hij strakker zou zitten.
“Zeg, weet je dat jij heel hard nadenkt? Het doet pijn aan mijn oren.” De stem kwam van links beneden naast me. Ik keek, maar zag niks. Ik besloot te doen alsof ik het niet had gehoord en liep gestaag door.
Even later voelde ik een klein tikje tegen mijn kuit. “Hè?” mompelde ik, licht geïrriteerd. “Wat was dat nou weer?” Ik zuchtte. “Vast een steentje dat opspatte.” Met zo groot mogelijke passen liep ik verder, de helling op, die steeds steiler werd.
“Je hebt geen idee waar je heen loopt, is het wel?” Weer dezelfde stem, en weer zag ik niks op de plek waar het geluid vandaan was gekomen. Ik bleef stilstaan, gooide mijn handen in de lucht.
“Oké, ik geef het op. Wie of wat ben je? Wat wil je van me?” Ik hoorde de irritatie in mijn stem, en ook al wist ik dat het eigenlijk niet eerlijk was, ik kon er niks tegen doen. Om mezelf wat te kalmeren haalde ik diep adem. Toen zag ik vanuit mijn ooghoek een wezentje zitten, dat erg leek op een witte muis.
“Ja, bijna. Nog een paar keer ademhalen.” Dat advies volgde ik dankbaar op. Een stukje verderop zag ik een steen die plat genoeg was om op te gaan zitten. Ik deed mijn rugzak af, haalde mijn waterfles eruit en een boterham.
“Beter hè?” Het wezentje zat nu voor me. Het had een spitse snuit met lange snorharen, zijn zwarte kraaloogjes keken vriendelijk naar me op.
“Ja, beter,” beaamde ik. Achter me hoorde ik ineens het roffelen van een specht. Ergens in de verte kraste een kraai. Ik hoorde het ruisen van de wind door de bomen. De oorverdovende stilte was doorbroken. “Veel beter,” zei ik. Mijn boterham smaakte me goed, het water was gelukkig nog koud gebleven tijdens mijn wandeling.
Ik keek het wezentje nog eens aan. “Wil je me nog iets vertellen? Of kan ik iets voor je doen?”
“Nee hoor,” zei hij. “Ik heb alles wat ik nodig heb. Loop jij nu maar fijn het pad verder. Geniet van de wind, laat je zorgen gerust achter bij de rotsen langs het pad.” Ineens schoot hij weg, verdween al bijna uit het zicht voor ik het in de gaten had.
“Wacht even!” riep ik hem na. Ik zag dat hij even stopte. “Dank je wel,” zei ik. Alle irritatie was uit mijn stem verdwenen. “Zie ik je nog eens?” vroeg ik aarzelend.
“Misschien, je weet het maar nooit. Kom nog maar eens hier wandelen,” zijn stem kwam al van ver weg.
“Dat doe ik,” zei ik zachtjes.
De rest van de wandeling was prettig. De mist, die er eerder hing, trok op, verdreven door de wind. Ik sjorde mijn rugzak goed vast, om er geen last meer van te hebben. Het knerpen van de stenen ging nu op in alle geluiden van het bos. Eenmaal thuis voelde ik me moe genoeg om eindelijk eens een hele nacht rustig te kunnen slapen.
“Dank je wel lief muis-wezentje dat je me de weg wees vandaag,” mompelde ik, al half in slaap. Even zag ik zijn gezicht weer voor me, het was net of hij naar me knipoogde. ”Tot gauw,” hoorde ik.

Geef een reactie Reactie annuleren