Eindelijk zat ik er weer eens. Op mijn favoriete plekje vlakbij het raam. Een kop hete thee bij de hand. Het boek dat ik al maanden geleden had gekocht lag binnen handbereik.
“Alleen de kaarsen nog even aansteken,” bedacht ik me.
Ik trok de gebreide deken over mijn benen, pakte mijn mok thee op en sloeg het boek open. Niet veel later was ik alles om me heen vergeten. Volledig ondergedompeld in de prachtige wereld van het verhaal. Naar dit boek had ik lang uitgekeken. Het tweede deel van wat waarschijnlijk een vierdelige serie zou gaan worden. Het risico van iedere fantasy-liefhebber zoals ik. Die verhalen ontstaan namelijk niet zomaar even. Althans, de goede verhalen niet. Dus het duurt dan soms meer dan een jaar voordat je een volgend deel kunt lezen. Zo ook met dit boek. Het stelde me niet teleur. Wederom bouwde mijn lievelings schrijfster een bijzondere wereld op, bevolkt met levensechte personages. Ik zag de omgeving voor me alsof ik erin rondliep en leefde mee met haar hoofdpersonage, Fitz.
Het geluid van de regen die de ruiten geselde haalde me even terug naar mijn eigen wereld. Ik keek op. Het water gleed in kronkelende stroompjes, met van die dikke druppels, van het glas naar beneden. Gefascineerd bleef ik er even naar kijken. Ik pakte mijn theemok op om mijn handen te warmen.
“Hmm, die is koud geworden,” mompelde ik. Ik pakte mijn boek weer op en liep naar de keuken. Met mijn ogen nog op de pagina gericht deed ik een poging een keukenkastje open te maken.
“Au!” Mijn vingers hadden de scherpe kant van de handgreep gevonden. Zuchtend legde ik het boek op het aanrecht. Met een stuk keukenpapier veegde ik het bloed van mijn vinger.
“Sukkel,” sprak ik mezelf streng toe. Daarna moest ik onwillekeurig grinniken. Ik dacht terug aan mijn jeugd. Mijn moeder was heel duidelijk over mijn onstilbare leeshonger. Lezen mag je zoveel je wilt, maar niet aan tafel, was haar regel. Want het liefst zat ik lezend mijn boterhammen op te eten. Toen had ik diezelfde gewoonte om al lezend rond te lopen, ook als ik de trap op- en afliep.
“Je valt zo nog eens,” was het enige dat mijn moeder er ooit van zei, met een blik die me vertelde dat ik van haar weinig medelijden hoefde te verwachten als dat ooit zou gebeuren. Nu zou ze me waarschijnlijk ook alleen een “Ja-dat-krijg-je-ervan” blik toewerpen. En, als ik eerlijk was, ze had natuurlijk gelijk.
De liefde voor mijn moeder werd er trouwens voor mij niet minder om. Ze hield zelf ook enorm van lezen, en daar was ik haar dankbaar voor.
Met een dampende mok thee nestelde ik me weer in de zachte kussens van de bank bij het raam.
“Hier binnen is het tenminste behaaglijk,” zei ik zachtjes tegen mezelf. “Fitz zal het wel koud hebben in die schuur met het lekkende dak.” Nieuwsgierig naar de rest van zijn avonturen dook ik weer in mijn boek. Pas ’s avonds heel laat legde ik het weer weg. In een ruk had ik het uitgelezen, ik kon niet meer stoppen. Nog namijmerend over de onverwachtse wendingen aan het einde van het verhaal keek ik naar het flikkerende kaarslicht. “Ik hoop dat deel drie snel komt,” vertrouwde ik de kaarsen toe.
Ik zat een tijdje in stilte, nagenietend van het boek. Ik trok de gebreide deken nog wat strakker om me heen. Het was fris geworden in de kamer, maar het deerde me niet.
“Dank je wel, lieve mama, dat je me hebt leren houden van verhalen in dikke boeken,” fluisterde ik. Er liep een warme traan over mijn wang. Ik liet hem lopen, net als de regen op de ruiten.