Verhalen

Op een bed van herfstbladeren

De lucht was blauw, zo’n prachtige tint die je alleen in de herfst ziet op een zonnige dag. Een kleur die wel wat weg heeft van de zee. Jasmijn stond in de keuken. Daar was het uitzicht het mooist, kon ze onbelemmerd ver kijken.
“Als ik er naar toe vlieg, hoog daar boven, zou ik er dan in kunnen zwemmen?” vroeg ze zich af. Vliegen, oh wat zou ze dat graag willen. Met machtige vleugels als van een adelaar. Helemaal alleen, niemand die haar dan nog hoefde te helpen. Ze schudde de gedachte van zich af. Vliegen was een droom, waar ze niets aan had.
Om zichzelf af te leiden verplaatste ze zich langzaam vanuit de keuken naar de grote woonkamer aan de voorkant van het huis. De ramen in de openslaande deuren gaven haar goed zicht op de straat. Ze kon daar gewoon zitten en een tijdje naar buiten kijken. Ze fantaseerde vaak over de voorbijgangers die ze daar zag. Wat ze deden, wie ze waren, waarom ze daar liepen.
De latjes in de ramen maakten dat Jasmijn zelf niet direct zichtbaar was voor de mensen buiten. Dat vond ze eigenlijk wel prettig.
“Alsof ik me ervoor schaam dat ik hier zo zit te kijken.” Ze dacht even na over dat gevoel wat haar ineens bekroop. “Nee, dat is het niet,” besloot ze. Ze wilde gewoon niet opvallen, dat iemand haar zou zien en naar haar zou zwaaien of zo. “Dit is fijn,” mompelde ze, “het is mijn huis, ik mag hier zijn.”
Ze zuchtte. Ze was vergeten wat te drinken mee te nemen vanuit de keuken. Een boterham was ook welkom geweest. Ze was van plan geweest een kop soep erbij te nemen. Maar de prachtige blauwe lucht had haar afgeleid, en nu zat ze hier. Te moe om nog weer op te staan. “Straks,” beloofde ze zichzelf.
Op dat moment kwam de man langs. Hij droeg de lange zwarte wollen jas die hij zo vaak aan had. Een diepblauwe sjaal met franjes wapperde achter hem aan. Meestal liep hij stevig door. Dit keer leek hij meer te slenteren, zijn telefoon in de hand. Bij de grote esdoorn in haar voortuin bleef hij staan. Hij zakte op een knie, richtte de telefoon op het grasveld.
“Wat doet hij daar nou?” Jasmijn fronste haar wenkbrauwen. Ze was onwillekeurig opgestaan om dichter bij het raam te staan. De man buiten was verder door zijn knieën gegaan, nog steeds met zijn telefoon dichtbij de grond.
“Oh!” Jasmijn begon te glimlachen, “hij fotografeert de bladeren.”
Dat kon ze goed begrijpen, de kleuren waren zo sprekend. Het goudgeel was bijna lichtgevend.
“Wel bijzonder dat hij nou net hier gaat foto’s maken,” dacht ze.
Inmiddels had hij kennelijk genoeg foto’s genomen, want de man was weer opgestaan. Ze zag hoe hij zijn knieën af klopte en zijn sjaal weer om zijn hals sloeg. Hij liep verder, zijn blik op zijn telefoon gericht.
“Hij kijkt vast of de foto’s mooi zijn geworden,” mompelde ze. “Ik zou ze best willen zien.”
Haar vermoeidheid was wat afgezakt merkte ze. “Dan toch maar die kop soep,” sprak ze zichzelf toe. De dampende kop soep zette ze even later op de keukentafel, om eerst de met kaas belegde boterham op te eten. Weer genoot ze van die zeeblauwe lucht buiten. Deze keer stelde ze zich voor hoe ze op haar rug lag in dat dikke pak bladeren in de tuin, om omhoog te kunnen kijken. Een zacht bed met een deken van alle schitterende herfstkleuren. Ze hield van dat diep goudgeel, het heldere oranje en het roestige rood. Met dan hoog boven haar die blauwe, betoverende lucht. “Hoe heerlijk zou dat zijn. Dan zweef ik toch, zonder op te stijgen,” zei ze zachtjes voor zich uit.
Zo mijmerde ze een tijdje door.
De rest van de dag verliep zoals ze gewend was, maar die nacht droomde ze niet. Een diepe, droomloze slaap verwelkomde haar, een zeldzaamheid tegenwoordig.

Een aantal dagen later viel er een grote envelop door de brievenbus. Met een doffe plof kwam hij op de grond terecht. Ze zocht naar een afzender, verbaasd als ze was. “Volgens mij heb ik niks besteld, toch?” vroeg ze zich af. Pas toen viel haar oog op de adressering: ‘De dame in het zalmroze huis’. Ze draaide de envelop nog eens om, op zoek naar een aanwijzing. Ze vond niks wat wees op de afzender. Geen postzegels ook, dus iemand had dit zelf bij haar bezorgd. Eerst wilde ze de envelop wegleggen, voor later die dag, maar haar nieuwsgierigheid won het toch al snel. Ze opende de envelop zo voorzichtig mogelijk. De inhoud zat er strak in. Ze schudde een beetje om alles eruit te laten glijden.
Er viel een kaart uit. Op de voorkant stond een foto van haar huis, vanuit de voortuin, je kon precies haar favoriete plek in de woonkamer bij het raam zien. De prachtige blauwe herfstlucht contrasteerde scherp met het zalmroze van de muren.

Jasmijn draaide de kaart om.

U zult zich waarschijnlijk afvragen wat deze envelop, geadresseerd aan u, te betekenen heeft. Ik heb er weken over nagedacht, verschillende keren mijn moed bijeen geraapt, en evenzovele keren is die mij in de schoenen gezonken. Bezorgd dat u mij als impertinente achtervolger of bemoeizuchtig zou betitelen.
Jasmijn’s hart ging tekeer, ze moest toegeven dat ze deze hele situatie inderdaad behoorlijk spannend vond. Tegelijkertijd begon er zich een idee bij haar te vormen. Ze had het gevoel dat ze wist wie de onbekende schrijver van de kaart was.
“Nee, dat kan toch niet,” fluisterde ze. Snel las ze verder.

Ik kan u verzekeren dat ik slechts goede bedoelingen heb. In deze envelop treft u een serie foto’s aan die ik onlangs heb gemaakt bij uw huis. Mijn blik werd keer op keer getrokken naar het schitterende bladerdek, en het contrast met de herfstlucht is zo treffend. Welnu, ik hoop dat u kunt genieten van mijn kleine geschenk.
Met een warme groet,
Jonathan Ouzel.

“Jonathan, dus zo heet hij,” zei Jasmijn. Ze wist zeker dat dit de man in de lange zwarte jas was die zo vaak langs had zien lopen. Ze haalde voorzichtig de foto’s uit de envelop. Jasmijn sloeg haar hand voor haar mond, getroffen door de schoonheid van wat ze zag.
Ze pakte de kaart nog een keer om te zien of er een telefoonnummer op stond. Het duurde even voor ze het zag. Jonathan had het nummer in de marge gezet, in kleine cijfers, alsof hij had geaarzeld het toe te voegen.
Het duurde nog twee dagen voor Jasmijn zichzelf genoeg moed had ingesproken om te bellen.
Een diepe, warme stem antwoordde. Voor ze het wist waren ze in een lang gesprek verwikkeld. Met de belofte dat hij snel bij haar op de thee zou komen verbrak Jasmijn de verbinding.

Wat ze beiden nog niet wisten is dat dit het begin zou zijn van een jarenlange innige vriendschap. De foto’s, uitvergroot door Jonathan, kregen een ereplaats in Jasmijn’s woonkamer. Ze spraken nog vaak over die dag dat Jonathan ze haar had gegeven. En elk jaar in de herfst lagen ze samen op hun rug op de oranje-rode herfstbladeren omhoog te staren naar de prachtige blauwe lucht.

Geef een reactieReactie annuleren