Verhalen

Het verhaal van Xan’Typpe De Witte

Een vrouw, op zoek naar de bron van haar Magie – waarin ze vriendschappen sluit en de liefde van haar leven verliest

Onlangs kwam ik op het spoor van een voor mij heel nieuw fenomeen: de Solo Journaling RPG. Voor wie er niet zo bekend mee is: RPG staat voor Role Playing Game. Die spellen worden veelal gespeeld in (grote) groepen, en ik twijfelde altijd of ik daar iets mee wilde doen, vanwege het hoge gehalte van gevechten en monsters. Maar, ik ben een groot liefhebber van fantasy, verhalen vertellen en schrijven. Dat er dus zoiets bestaat als een ‘journaling‘ spel, wat ook nog eens ‘solo‘ kan worden gespeeld, dat wilde ik graag beleven.

Ik kocht het spel “THE MAGUS” – A solo tabletop journaling RPG” gemaakt door Momatoes.

Van de maker:
The Magus is a solo journaling tabletop RPG that takes you on a sweeping journey for power, ambition, and arcane mastery, at great personal and interpersonal cost.
As a journaling game, you will roll dice, track stats, create spells, and write imaginary experiences from the perspective of your character: a wizard, newly embarking on their quest for power, their head filled with grand visions of mastery.
This RPG is crunchy. You will use several polyhedral dice to manage four traits: Focus, Power, Control, and Scars, which shape how the protagonist overcomes challenges and meets their denouement after seven, fateful events.
Everything comes at a cost, however: will you spend your scant remaining time to acquire more powerful spells, or nurture the few connections keeping you human?

Ter verduidelijking: polyhedral dice zijn veelhoekige dobbelstenen, die worden gebruikt bij het spel Dungeons & Dragons. Je kunt het ook met ‘gewone’ zeshoekige dobbelstenen doen denk ik, maar dan moet je het iets aanpassen voor jezelf. Hoe dan ook, ik heb die dobbelstenen, want ik ben sinds eind vorig jaar groot fan van Critical Role op YouTube, die Dungeons & Dragons spelen. En ja, dat wilde ik zelf ook ervaren, dat gevoel van een D20 rollen.

Maar goed, ik dwaal wat af. Ik kocht dus het spel, zette de PDF’s op mijn computer (ik heb ze ook geprint, om makkelijker te kunnen spelen, dat is een keuze). Je krijgt een prachtig vormgegeven boekwerk, waarin alle regels duidelijk worden uitgelegd. De dobbelstenen bepalen de volgorde van je avontuur, wie je ontmoet en wat je leert. Hoe uitgebreid je alles uitschrijft, dat wordt helemaal aan jou zelf overgelaten. Het is ook aan jou hoe ‘duister’ of luchtig je dit avontuur maakt. De keuze-opties zijn rijk genoeg beschreven om er daarna zelf je eigen fantasie op los te laten. Elk voorval mag je overslaan, om wat voor reden dan ook.

Ik heb enorm veel plezier gehad in het spelen van deze RPG en wil je graag meenemen in het verhaal dat zo ontstond op de pagina’s van mijn journal. Voordat ik je het verhaal vertel, nog een korte uitleg over hoe het spel je jouw verhaal laat schrijven. Dan snap je iets beter waarom dit verhaal er zo uitziet.

De eerste ronde: Wie ben je en hoe heet je? Wat is je achtergrond?

In de eerste ronde van het spel beantwoord je de vragen: hoe heet je en wie ben jij? Dan bepaal je, met behulp van de dobbelstenen: hoe manifesteert de Magie zich in jou en je leven? Hoe ziet de Magie eruit in jouw wereld? Waarom wil je iets doen met de Magie? En hoe komt het dat je eenzaam en zonder vrienden bent als je je zoektocht begint? Ik liet me al snel meenemen in het verhaal en zag het voor me. Sommige elementen heb ik zelf toegevoegd door ook weer een dobbelsteen te gebruiken, zoals bijvoorbeeld bij de edelsteen in de Ring die je later tegenkomt.

Daarna bepalen de dobbelstenen je avontuur – ofwel je ontmoet iemand en je sluit een verbond, ofwel je leert een spreuk. Alle details van de naam van de persoon die je ontmoet, hoe je elkaar ontmoet, de naam van de spreuk die je leert worden je aangereikt door de dobbelstenen te gooien en dan te kijken in de lijst die in je PDF staat. Telkens zijn er keuzes: ontmoet ik een nieuw iemand? Versterk ik een verbond? Is de spreuk een succes of niet? Wat is daarvan de consequentie? Het is, zoals ik al zei, steeds weer aan jou om al die belevenissen zo uitgebreid uit te werken als je zelf wilt. Op sommige momenten heb ik een klein stukje tekst geschreven, terwijl in andere gevallen er pagina’s ontstonden, bijna als vanzelf, omdat ik zo opging in het verhaal. Het verhaal is overigens niet oneindig, na zeven ontmoetingen danwel spreuken komt er een einde aan je avontuur.

Goed. Genoeg uitgelegd. Dit is wat er is ontstaan in mijn journal. Veel plezier met lezen!

Zo ontstond Xan’Typpe De Witte

Ik ben Xan’Typpe De Witte. Ik leef in het rijk Mor’Arde.

De Magie – In ons rijk is de Magie ons geschonken door de Goden, die inmiddels lang vergeten zijn. Er zijn drie beroemde families van Magiërs: Familie De Mor’Vann, Familie Ger’Tical, Familie Van Smol’Komm. Kinderen die buiten deze families zijn geboren worden gemeden. Ze sterven vaak onder verdachte omstandigheden. In de hoofdstad Arde’Mas is een enorme bibliotheek vol boeken over de geschiedenis van de Magie. Er wordt veel onderzoek gedaan naar alle spreuken en hun historie.

Hoe het begint voor Xan’Typpe – Van de eerste jaren van mijn leven herinner ik me vooral de liefde die mijn ouders mij hebben geschonken. Wij leefden een simpel, teruggetrokken leven in ons kleine huisje aan de rand van het bos. In het dorp verderop kwamen we niet vaak. Meestal liet mijn moeder Al’Rika me achter bij mijn vader, die El’Barre heette, want de starende blikken en het gefluister van de dorpelingen over mijn afkomst maakten me nerveus.
Al’Rika en El’Barre zijn niet mijn echte ouders moet je weten. Ze vonden de rieten mand waar ik in was gelegd langs het kronkelende weggetje dat naar hun huis liep. Hoewel ze toen al op leeftijd waren, hebben ze me liefdevol opgenomen.
“Er lag een lavendelkleurige geweven doek over je heen,” vertelde mijn moeder me. “Je sliep en werd pas wakker toen ik je mand thuis op de tafel. Je keek me aan met die prachtige lichte ogen van je en ik was meteen verliefd op je.”
Die mand en de doek heb ik lang bewaard. Helaas hij is verloren gegaan in mijn jaren in Arde’Mas, maar laat ik niet op de zaken vooruit lopen.
Mijn eenvoudige leven veranderde op de dag dat mijn moeder overleed. Een bloedige longziekte veranderde haar van een sterke vrouw in een wrak. Binnen een halve maan was het over. Wat de genezeres uit het dorp ook probeerde, niets hielp. Snel daarna ging mijn vader haar achterna, zijn hart gebroken door het verlies van zijn geliefde vrouw.
Daarna meden de mensen in het dorp me nog meer als ik erheen ging om mijn voorraden aan te vullen.
“Zij zit er achter,” fluisterden ze net iets te hard als ik langs liep.
Dat ze de dood van mijn moeder aan mij toeschreven verbaasde me al niet meer. Mensen zoals ik, met lichte ogen, werden altijd gezien als de bron van alles wat verkeerd ging in het leven van de dorpelingen. Dat mijn ogen zelfs bijna lavendelkleurig zijn hielp natuurlijk niet, dat was zo uitzonderlijk dat niemand mij vertrouwde. Bovendien was ik een makkelijk doelwit, want ik had meestal de moed niet om me tegen hen te verweren.
Ondanks alle tegenslagen zette ik mijn leven voort zoals ik dat met mijn ouders had gedaan. Er veranderde weinig en dat vond ik best prettig, ook al voelde ik dat het niet voor altijd zo zou blijven.

Het eerste voorval: de ring

Op een dag in de zomer van het zevende jaar van eenzaamheid vond ik de ring. Het kleine houten kistje was me nooit opgevallen. Het stond helemaal achterin het hoogste kastje van onze keuken. Een lichte huivering trok door me heen toen ik de ring aan mijn linkerwijsvinger schoof.  Een kleine aquamarijn in een eenvoudige zetting sierde de gladde gouden ring. Het edelmetaal voelde warm op mijn huid. “Welkom,” fluisterde iets in mijn hoofd. Ik besteedde er weinig aandacht aan, nog verbaasd en blij over deze vondst. 

In die eerste dagen dat ik de ring droeg leek het alsof er niets was veranderd, maar daarna begonnen me dingen op te vallen. De bloemen die ik uit de tuin haalde bleven veel langer vers en geurig. Het water uit de bron leek frisser te smaken, en er bleef minder stof liggen op de houten vloerplanken. 

Tot het voorval met het houten tafeltje bleef ik nog volhouden dat het vast mijn eigen verbeelding moest zijn. Het gebeurde terwijl ik met een volle kan melk naar de keukentafel liep. Het was warm, dus ik liep zoals gebruikelijk op blote voeten. Ik struikelde doordat ik mijn teen stootte tegen de scherpe rand van het houten krukje dat vlak naast de keuken stond. 

“Oh ver…,”  riep ik uit. De melk liep over de vloer en ik zette de kan met een klap op tafel. Ik pakte het krukje op dat ik in gedachten vervloekte. “Hoe vaak ben ik hier nu al tegenaan gelopen,” mopperde ik. “Ik ga het nu …” en verder kwam ik niet want op dat moment barstte het hout. Mijn ring voelde warm

“Hoe kan dat nu gebeuren?” vroeg ik me af. Onwillekeurig keek ik naar de ring. “Zou die…?” Ik durfde mijn gedachte niet af te maken. “Nee, dat kan niet.” Ik ruimde alles weer op en deed of er niets was gebeurd.

Een dag later liep mijn ploeg vast op een steen. “Waren er maar niet zoveel rotsen,” verzuchtte ik. Nog voordat ik naar de steen kon lopen om hem weg te halen spatte hij uit elkaar. Ook achter mij hoorde ik een klap. Stukken steen spatten tegen mijn kuiten. Weer was mijn ring warm en ik wist zeker dat ik de aquamarijn had zien oplichten bij het geluid van de klap. Vanaf dat moment kon ik er niet meer omheen. Ik had hulp nodig. 

Mijn Queeste begint 

Gevoed door de jarenlange vernederingen en de eenzaamheid besluit ik dat ik op zoek moet gaan naar kennis over mijn magie. Ik wil die kracht kunnen beheersen, nu heb ik er weinig controle over. Als ik sterker kan worden, machtiger, zullen mensen me niet langer kwetsen, vernederen en negeren. Er smeult een vaag verlangen naar macht, dat ik de kop indruk.

Ik ga op reis

Nog één keer loop ik door het huisje waar ik ben opgegroeid. Alles is opgeruimd. Het voelt vreemd. Een buurvrouw, Mal’Indraa, houdt een oogje voor mij in het zeil. 

“Volg je hart. Laat je niet tegenhouden,” zegt ze en omarmt me. “Ik wou dat ik het je had kunnen leren, maar …”

Ik geef haar een zachte kus op haar kruin. “Bedankt voor alles,” zeg ik. Dan ga ik op pad.

Er volgt een wekenlange reis. Grotendeels leg ik de weg af te voet, soms kan ik meeliften op een kar met paard. Dan kom ik aan in de hoofdstad Arde’Mas. Eén van mijn toevallige reisgenoten heeft me onderweg verteld over de herberg ‘De Gele Koning’

“Het is er netjes, het eten en drinken smaakt goed en voor reizigers als jij is het niet duur. Voor een hele maand onderdak betaal je maar 10 zilverstukken.”

Onderweg heb ik kleine houten beeldjes gesneden en verkocht in de dorpen waar ik doorheen kwam. Zo heb ik al aardig wat geld, voor een maand of drie. 

“Dat is voorlopig al langer dan ik nu kan overzien,” bedacht ik me. 

Mijn eerste ontmoeting – Man’Dya

Ik neem mijn intrek in De Gele Koning, waar het inderdaad prettig is voor iemand zoals ik. In de eerste week ontmoet ik daar iemand. Ze heet Man’Dya van Wittenburghe. Ze is een weduwe, haar man is al tien jaar geleden overleden. Het leven dat ze leidt staat haar tegen.

“Oppervlakkige gesprekken tijdens eindeloze thee- en naaikransjes,” zucht ze. “Ik kan er niet meer tegen. Ik verlang naar wat meer diepgang. Naar avontuur. Naar zinderende passie.” Ze zwijgt. “Wie wil mij nu nog…”. Weer is ze stil. “Maar, ik, ach, laat ook maar.” 

Ze viel me op toen ze de herberg binnenkwam die dag. Ze stuurde haar koetsier weg toen hij mee wilde komen om bij haar te blijven.
“Ja, anders vind ik de liefde van mijn leven toch nooit, met zo’n kerel die alsmaar bij me is,” zei ze later lachend tegen mij. 

“Waarom kwam je eigenlijk naar me toe?” vroeg ik haar.

“Jij bent net zo zonderling als ik, met die priemende lichte ogen van je. Je schrikt daar iedereen mee af, weet je?”

“Mooi zo, want dat is ook de bedoeling,” antwoordde ik haar. “Ik kan trouwens ook heel vriendelijk kijken hoor,” voegde ik er nog aan toe, wat me op een opgetrokken wenkbrauw van Man’Dya kwam te staan. “Echt wel,” zei ik.

“Als jij het zegt,” zei ze met een grijns. En daarmee was onze vriendschap beklonken.

We voelden een klik, hoe verschillend we ook zijn. Haar ongedwongenheid, gevoel voor stijl en hopeloos romantische instelling spreken me aan. En ik kan haar wat avontuur bieden door te vertellen over mijn leven, en mijn zoektocht naar de bron van mijn Magie.

De eerste spreuk: ‘Taal’

Mijn nieuw verworven toegang tot de grote bibliotheek werpt zijn vruchten af. Oefenen doe ik in het geheim, op mijn kamer in de herberg. 

Ik vertel Man’Dya over een spreuk die ik heb geleerd. “Kijk, ik spreid de vingers van mijn linkerhand één voor één en dan zeg ik ‘Verwoord mij’ in gedachten. Dan hoort degene met wie ik spreek precies wat er nodig is voor mij om voor elkaar te krijgen wat ik wil of nodig heb

Man’Dya kijkt me lichtelijk wantrouwend aan. “Als je dat maar uit je hoofd laat bij mij,” zegt ze. 

“Natuurlijk,” stel ik haar gerust, “Ik zou niet durven.”

Even later demonstreer ik mijn vaardigheid door een al te vrijpostige man ervan te overtuigen dat hij beter aan de andere kant van de gelagkamer kan gaan zitten. Het succes  vult me met trots. Een echte overwinning. Zo voelt controle over mijn Magie dus. 

De tweede spreuk: ‘Bedriegelijke bewaker’

Dat spreuken gevaarlijke krachten kunnen ontketenen wist ik, maar de dag dat ik het aan den lijve ondervond zal ik niet snel vergeten. De bescherm-spreuk die ik heb gevonden, in een oud notitieboek achter een stapel boeken, keert zich tegen me. In plaats van de beschermende energie die zich om me heen zou moeten vormen, opent zich een veld dat een grijze mist om me heen legt. Ik voel hoe een schaduw zich erdoorheen wil duwen, klaar om zich in mijn hoofd te nestelen. In een reflex noem ik het woord dat ik zojuist verkeerd had uitgesproken, nu met de juiste intonatie. Mijn linkerhand sla ik voor mijn ogen en voorhoofd, mijn palm naar buiten gekeerd. Ik voel dat het schild zich vormt, het wezen wordt weggeduwd en de mist verdwijnt. 

Mijn hart gaat als een razende tekeer. Later, als ik met Man’Dya kruidenthee zit te drinken kijkt ze me ineens indringend aan. “Heb je je gestoten soms?” vraagt ze. “Er loopt een vreemde rode streep over je voorhoofd.” 

“Ja, zoiets. Ik ben een kluns soms, dat weet je.” Ik wil haar niet vertellen over mijn mislukking, stap snel over op een ander onderwerp. Gelukkig gaat Man’Dya er verder niet op in. 

‘s Avond bekijk ik mezelf in de spiegel. Ik zie het begin van wat een lelijk litteken kan gaan worden. “Een pony staat me vast beter,” mompel ik en knip mijn haren. Even later bekijk ik tevreden het resultaat. “Een volgende keer overkomt me dat niet meer,” vertel ik mezelf streng. “Of ik stuur zo’n griezel op iemand anders af.”

Mijn tweede ontmoeting – Fer’Gorann

Dat ik ooit iemand zou ontmoeten die zo naïef en onschuldig is als Fer’Gorann had ik niet kunnen bedenken. Hij kwam naar me toe, zomaar, op de derde avond dat ik langs de winkel kwam waar hij werkt. “Ik voelde het meteen, jouw uitstraling,” zei hij tegen me. “Oh, wees niet bevreesd,” voegde hij eraan toe, “mijn hart behoort aan een andere man. Hij zal nog op mijn pad komen. Ooit.” De totale eerlijkheid en zijn openheid waren ontwapenend. Vanaf dat moment zoek ik hem regelmatig op.

Zijn vermogen om alles analytisch te benaderen intrigeert me. Zijn vaardigheid met getallen komt bovendien goed van pas, om mij te leren hoe ik gewicht en lengtes makkelijk kan berekenen. Voor spreuken luistert dat altijd heel nauw.

Op een dag krijg ik een zeer precieze weegschaal van hem.

Terugdenkend aan die eerste ontmoeting is er iets wat ik hier niet mag vergeten op te schrijven. Toen hij mijn hand in de zijne nam, en hij mijn ring aanraakte, voelde ik een enorme warmte diep in mijn buik. Alsof er een deel van mijn wezen wakker werd gemaakt. Ik heb er later met hem over gesproken. Hij vertelde me dat hij via een zijlijn afstamt van een machtige familie van magiërs, die echter eeuwen geleden is uitgestorven door een explosie in hun kasteel, waarbij iedereen omkwam. “Een bastaard, en eentje die geen aanleg voor Magie vertoonde, dat is de enige reden dat ik nog leef,” zei hij, met een scheve glimlach. Dat hij kennelijk toch een restje magie in zich heeft, vertel ik hem niet. Dat is veiliger. Het vuur dat ik voelde opvlammen brandt tot de dag van vandaag op momenten dat er gevaar voor me dreigt. Daar ben ik Fer’Gorann nog steeds dankbaar voor. 

Hij lijdt aan een vervelende ziekte, die van tijd tot tijd opvlamt, waardoor hij soms wel een week aan bed gekluisterd is. Ik beloof hem dat ik een spreuk zal vinden om hem te genezen.

Man’Dya komt in de problemen

Het is inmiddels winter. Man’Dya en ik zien elkaar minder vaak. Ik word opgeslokt door mijn studie en zij heeft een klein groepje vrouwen ontmoet waar ze een nieuw kaartspel van heeft geleerd. 

“Niet van dat simpele, nee, je moet vooruit denken, plannen en voortdurend op je tegenstander letten,” vertelt ze me enthousiast op een van de weinige avonden die we samen doorbrengen.

Op een middag brengt Gor’Dy, die in de herberg achter de bar werkt en soms als kok, me een brief. Ik zie aan het zegel dat het van Man’Dya komt. 

“Ik ben verloren. Kom me helpen, alsjeblieft. Vanmiddag ben ik om drie uur in ‘De Gele Koning’.”

“Dat is al over een uur,” bedenk ik. Rusteloos loop ik in mijn kamer heen en weer. Ik bekijk mijn aantekeningen van mijn nieuw verworven spreuken nog eens, om goed voorbereid te zijn. Dan is het tijd en loop ik naar beneden.

Man’Dya zit aan een van de grotere tafels. Ze lacht geforceerd opgewekt als ik naar haar toe loop.

“Kijk, dit zijn de dames waar ik over vertelde,” zegt ze. Zij stellen zich voor. Al snel begrijp ik dat dit haar kaart-vriendinnen zijn. Ik vang Man’Dya’s blik, die heel licht haar hoofd schudt. Gefrustreerd door de gespannen energie en mijn gebrek aan informatie bedenk ik snel een plan. 

“Excuseer, maar ik heb mijn goede Man’Dya even nodig, alleen. Ik zit met een … uh … persoonlijk probleem. Ik heb dringend haar advies nodig.” Ik geef ze weinig kans om tegenwerpingen te maken en sleur Man’Dya mee, naar mijn kamer.

Daar barst ze in tranen uit. Hortend en stotend komt het verhaal eruit. Hoe een van de dames ineens heel opdringerig werd, de andere dames ervan ging overtuigen dat zij heel rijk is. 

“Echt niet Xan’Typpe, mijn man liet me achter met bijna niets.” De kaartmiddagen werden grimmiger, met bedekte bedreigingen om har geheimen openbaar te maken. “Over een van mijn ex-geliefde, die nog getrouwd bleek te zijn. Ik wist dat echt niet en ben er meteen uit gestapt.”

Als ze klaar is kijkt ze me aan, de tranen nog op haar wangen. “Wat nu, Xan, wat moet ik doen?”

Koortsachtig denk ik na, hoe ik haar kan helpen. Dan schiet de spreuk ”Taal” me te binnen. “Laat het maar aan mij over. Ik zal ze overtuigen van hun ongelijk.”

We gaan terug naar de dames beneden. Het gesprek gaat stroefjes, ik merk aan ze dat ze mij er niet graag bij hebben. Ik probeer nog om Ma’Dya in een beter daglicht te zetten zonder mijn magie in werking te stellen, maar merk al snel dat het onbegonnen werk is. Ik kijk even naar haar, trek mijn wenkbrauw op, als om te vragen of we ons plan echt willen doorzetten. “Als ik faal, kan het vervelend aflopen,” waarschuwde ik haar eerder. Maar Man’Dya knikt.

Mijn beheersing van de magie is in de afgelopen weken al behoorlijk toegenomen. Daardoor kan ik nu de ingewikkelde handbeweging ongezien onder de tafel uitvoeren. Ik concentreer me en dan voel ik hoe de bekende warmte door mijn handen trekt. Ik hoef niet te kijken om te weten dat de aquamarijn in mijn ring nu helder opgloeit. “Verwoord mij en overtuig hen,” zeg ik in gedachten. Daarna vloeien de woorden soepel uit mijn mond. Ik voel de stemming omslaan, de dames luisteren aandachtig. “We wisten niet dat jij ook was opgelicht door die … schooier,” zegt de een. 

“En, wat een spoor van ellende laat hij achter,” zegt de ander met een verontwaardigde blik. 

Aan het eind van de middag komen de kaarten op tafel. Ze bieden me aan om me het spel te leren, maar dat aanbod sla ik beleefd af.

“Ik voel me wat moe vandaag,” zeg ik, wat niet echt gelogen is, want de concentratie om de spreuk zo lang vast te houden heeft me uitgeput. Ik bedank iedereen voor de prettige middag, omhels Man’Dya nog een keer.

“Dank je wel, je bent mijn reddende engel,” fluistert ze in mijn oor.

Dan ga ik naar mijn kamer, waar ik als een blok in slaap val.

Een nieuwe spreuk – ‘Meteorische Desintegratie’

Op een avond, als ik wakker lig, sta ik op en loop naar het raam. Daar zie ik vallende sterren. Het doet me denken aan een spreuk om vuurballen te maken. Ik ga aan de slag om die zo te maken dat ze net zo’n mooie vurige staart krijgen als de vallende sterren. Na vele pogingen lukt het, op het nippertje, maar de staart van de vuurbal raakt de mouwen van mijn jurk. Mijn huid verbrandt.

De Bard

Er komt een bard in de herberg. Het is een aantrekkelijke man, die zich voorstelt als Rud’Wick de Tweede. Die avond heeft hij een plaats bij de grote haard, waar een podium is gemaakt voor alle mensen die hier optreden. Ik luister naar zijn liederen, hartverscheurende verhalen zijn het. Zijn stem is helder, prettig om naar te luisteren. Ik voel hoe hij naar me kijkt. Hij probeert mijn aandacht te vangen, maar ik verbreek het oogcontact direct. Eerder dan ik eigenlijk wil sta ik op en loop de gelagkamer uit. In bed hoor ik nog steeds zijn mooie stem. Ik sluit mijn hart. Op deze complicatie zit ik nu niet te wachten. Ik moet onderzoeken, oefenen en nog sterker worden.

Rud’Wick heeft een brief voor me achter gelaten. Ongeopend gooi ik hem in de haard. 

De laatste spreuk – ‘Wens’

Het voorval met de bard heeft me dieper geraakt dan ik kon beseffen. Ik begraaf me in mijn studie van de magie. Steeds vaker zoek ik naar oude magie, verbonden met de natuur, om ziektes te kunnen genezen en oogst op het land rijker te laten worden. Ik hunker naar erkenning, maar faal steeds vaker. De andere magiërs, die wel van de grote gerespecteerde families afstammen, laten me nog steeds links liggen. 

Als Fer-Gorann op een dag weer eens langskomt breekt er iets in me. Zijn vriendelijke uitstraling, zijn dankbaarheid vanwege de magische zalf die ik voor hem heb gemaakt, waardoor hij nu bijna geen pijn meer heeft, het wordt me allemaal te veel. Ik vertel hem dat ik geen tijd voor hem heb, dat ik naar de bibliotheek terug moet. Dat ik daarna op reis zal gaan.

“Ik weet niet voor hoe lang,” vertel ik hem. “Maar ik moet nu gaan.” Ik zie aan zijn gezicht dat hij weet dat ik niet de waarheid spreek, dat ik een geheim heb dat ik niet met hem wil delen.

“Ik begrijp het Xan’Typpe, echt. Ga nu maar. Jouw werk is belangrijk,” zegt hij zacht. Zijn begrip maakt het nog moeilijker voor me. Toch zet ik door. Alle vriendelijkheid brengt me uit balans. Ik moet hard zijn om te bereiken waar ik nu al zo lang naar heb verlangd.

Ik doe de deur dicht achter Fer’Gorann. “Vaarwel,” fluister ik. Er komen tranen in mijn ogen. Boos veeg ik ze weg. 

De weken erna verdubbel ik mijn inzet. Nachten ga ik door. De ene na de andere spreuk ontstaat in mijn magische dagboek. Toch boek ik geen vooruitgang, geen enkele spreuk lijkt meer te werken, of ze doen precies het tegenovergestelde van wat ik wil bereiken. Mijn wanhoop wordt steeds groter.

Na weer een hele nacht te hebben doorgebracht in de bibliotheek, schrik ik wakker van een bekende stem die me roept. Gedesoriënteerd kijk ik om me heen. Ik ben aan de tafel in slaap gevallen. Een van de inktpotjes is omgevallen en nu zit er een lelijke inktvlek op mijn papier. Precies daar waar ik de juiste woorden voor mijn spreuk had opgeschreven.

“Xan’Typpe?” Het is de stem van Man’Dya. “Ik heb gevraagd waar je was. Je antwoordde niet op mijn briefjes, dus ik werd bezorgd.”

Ik draai me naar haar om. Ze slaat haar handen voor haar gezicht. “Wat zie je er uit!” roept ze. Ik heb geen spiegel nodig om te weten hoe ik er waarschijnlijk uitzie. Verwarde haren, inktvegen op mijn wangen en donkere kringen onder mijn ogen. De laatste keer dat ik in de spiegel keek was tot overmaat van ramp het lelijke litteken op mijn voorhoofd ook nog paars en opgezwollen. 

“Wat kom je hier doen?” vraag ik haar. Mijn stem klinkt schor en het komt er barser uit dan ik wilde. Man’Dya blijft even stil. Dan neemt ze me bij de arm en trekt me mee naar buiten.

“Wij gaan jou eens wat opfrissen, dacht ik zo,” zegt ze. Ik zie dat ze geen tegenspraak duldt en ik ben ook te moe om nog tegen te sputteren. Ze neemt me mee naar haar huis.

Als ik schoon en met nog natte haren later aan een uitgebreide maaltijd zit, vraagt ze hoe het met me gaat. Ik begin aarzelend, maar dan komt alles eruit. Man’Dya luistert alleen maar. Af en toe schuift ze nog wat brood naar me toe en ze vult mijn mok met warme thee, waar ze telkens een flinke dot honing in doet. Als ik uiteindelijk zwijg loopt ze naar me toe en omhelst me stevig.

“Ik zou er alles voor doen om die brief te lezen van Rud’Wick. Waarom, Man’Dya? Ik wil niet liever dan een groot magiër worden en dit is alles waar ik aan kan denken.“ 

Man’Dya glimlacht. “Liefde is de sterkste kracht in dit Universum, mijn lieve Xan’Typpe. Dat zou jij toch moeten weten met al die geleerdheid van jou.” 

Ik mompel iets onverstaanbaars, nog steeds verlegen vanwege mijn ontboezemingen. Ik verander van onderwerp en vraag Man’Dya naar haar belevenissen. Ze vertelt uitgebreid en laat me gelukkig verder met rust. Als ik weer wegga drukt ze me op het hart om beter voor mezelf te zorgen. “Ik beloof om het wat rustiger aan te doen. Maar de spreuk waar ik nu aan werk, die ga ik nog één keer perfectioneren en dan uitproberen.

“Als je maar voorzichtig doet,” zegt ze.

Ik knik. 

Drie dagen later is alles klaar. ‘Heilige fragmenten’ heb ik de spreuk gedoopt. Ik zet alles op een rij en met opperste concentratie voer ik de spreuk uit. De eerste keer gebeurt er helemaal niets. Nogmaals concentreer ik me. De woorden spreek ik nog duidelijker uit. Met een luide klap springt de pot met grond en bloemenzaad uit elkaar. De vonken dreigen mijn bureau in brand te zetten. Haastig doof ik ze met een natte doek. Ik schrik als ik naar mijn handen kijk. Talloze zwarte puntjes ontsieren mijn huid. Het prikt enorm. Ik zucht diep, de tranen branden in mijn ogen. Ik smeer snel wat honingzalf op mijn handen, want het moet lukken met deze spreuk, maar ik wil niet weer een litteken erbij. 

“Dit is de laatste keer,” mompel ik. Wat er die derde keer gebeurt, kan ik me later niet meer precies herinneren. Ik spreek de woorden uit, concentreer me op het handgebaar en daarna is alles wazig. Ik herinner me wel vaag een helder blauw licht, en gouden vonken. Een van de magiërs vind me aan mijn bureau en brengt me naar de genezers, die me een sterk slaapmiddel geven. Ik slaap drie dagen, dat hoor ik van Man’Dya als ze later bij me komt. 

Als ik wakker word, kijk ik naar mijn linkerhand en zie dat de aquamarijn in de ring gebroken is.

“Dat was het dan,” zeg ik. Ik voel me verslagen. 

Een leven zonder magie

Man’Dya neemt me daarna in huis. Ik zweer het gebruik magie af en gebruik daarna nooit meer magische spreuken. De ring laat ik om mijn vinger zitten, om me te herinneren aan mijn ervaringen met de magie. 

Ik heb de ring laten repareren, er lopen zilveren strepen op de plekken waar de steen gebroken was. 

Mijn grote dromen zijn vervlogen, maar langzamerhand komt er toch weer rust in mijn leven. 

Na een aantal jaren voel ik wel dat de vonk van mijn magie toch echt niet helemaal is gedoofd. Het blijkt dat mijn woorden toch nog altijd hun doel treffen als ik iemand te hulp schiet die onrechtvaardig is behandeld, ook al gebruik ik daar geen spreuken meer voor. Onrecht zet die vlam telkens in beweging en daar ben ik dankbaar voor.

De bard in ‘De Gele Koning’

In het begin bezoek ik ‘De Gele Koning’ regelmatig, stiekem hopend dat ik Rud’Wick daar nog eens terug zie. Maar hij komt nooit terug. Ik geef de hoop op.  

Jaren later zingt er een andere bard een melancholisch lied waarin wordt verhaald van een bard die verliefd werd op een magiër en stierf aan een gebroken hart. Als ik naar de bard loop om hem te complimenteren met zijn prachtige stem glimlacht hij. 

“Jij bent het, ik weet het zeker. Rud’Wick vertelde me zo vaak dat hij je hier had ontmoet. Die lavendelkleurige ogen, die zou ik nooit vergeten.” zegt hij. 

Ik sla mijn hand voor mijn mond. “Je … hij …” stotter ik. 

“Wees gerust, hij leeft een rustig leven, ergens in het Noorden. Maar hij wilde graag een dramatisch einde,” de bard en knipoogt naar me. “Wat zal ik hem vertellen? Dat jij ook aan een gebroken hart bent gestorven? Dat verdient hij eigenlijk wel, vind je ook niet?” 

Ik val stil. “Ja, doe dat maar. Of nee, vertel hem dat ik tot over mijn oren verliefd ben geworden op Gor’Dy, die kon hij niet uitstaan,” zeg ik. 

Hij knikt en maakt een kleine buiging. “Dat zal ik doen.”

Vlak voordat hij weggaat, loop ik snel naar hem toe. “Vertel hem liever … ” even zwijg ik. “Het spijt me. Maar, ik …”

“Ik begrijp het,” zegt hij. “Ik zal hem niet zeggen waar ik je heb ontmoet. Dat geheim is veilig bij mij.” 

Ik bedank hem en ga naar huis. Nu kan ik Rud’Wick met een gerust hart achter me laten. De volgende dag vertel ik Man’Dya van mijn ontmoeting. Ze is blij voor me, maar kijkt me indringend aan.

“Je gaat toch niet weer terug naar de magie, hè?” vraagt ze. 

“Welnee, ik hoef geen littekens meer. En hier voel ik me gelukkiger dan ik ooit zal worden tussen al die magiërs met hun ingewikkelde levens,”  zeg ik met een brede glimlach.

“Mooi. Zet jij het water op voor thee?” vraagt ze. 

Geef een reactieReactie annuleren